سورة البقرة – Soera Al-Baqarah (1-5)
De betekenis van Elif Lam Mim en de kenmerken van de Moettaqôen (zij die Taqwa hebben):
Deze soera, die 286 verzen telt, is de langste soera in de Koran. Het laatste vers werd geopenbaard in Mina tijdens de afscheidsbedevaart, terwijl de overige verzen in Medina zijn geopenbaard.
1- ألم “Elif Lam Mim”. (al-Baqarah: 1)
Bij de uitspraak van Elif Lam Mim geven wij er de voorkeur aan om dit als een woord in het Arabisch te verbinden met de naam van de soera. Zo wordt de naam van deze soera: Eliflammim al-Baqarah. Zo zijn er in de Edele Koran meerdere soera’s die genoemd zijn naar de letters die aan het begin ervan voorkomen. Bijvoorbeeld: soera Qaf (ق), soera Sad (ص), soera Taha (طه ), enzovoort.
2- ذ لِ كَ اَلْكِت ابَُ لََ ريْ بَ فَِيهَِ هَُدًى لَِِّلْمُتَّقِي نَ “َDit is het Boek (de Koran) waaraan geen twijfel is, een leidraad
voor de Moettaqeen.” (al-Baqarah: 2)
Er bestaat geen enkele twijfel over dat de Koran het woord van Allah is. Want geen enkele Arabier of iemand die de Arabische taal kent, kon iets vergelijkbaars voortbrengen. De Koran daagde hen uit. De Arabieren probeerden het te evenaren in woord en geschrift, maar zij slaagden er niet in iets gelijksoortigs voort te brengen. Bovendien bestaan alle gedichten en geschriften van de Arabieren tot op de dag van vandaag nog steeds. Als we deze zouden vergelijken met de Koran, dan zien we dat geen enkel gedicht of literair werk lijkt op de Koran of zijn niveau kan bereiken. Zelfs als we de uitspraken van Mohammed (vrede zij met hem), namelijk de mondelinge overleveringen waarvan sommige Mutawatir (meervoudig overgeleverd) zijn, vergelijken met de Koran, zien we dat ook deze niet op de Koran lijken. Dit betekent dat de Koran, inclusief de Profeet Mohammed (vrede zij met hem), niet van de Arabieren afkomstig is.
Zo is er dus geen enkele twijfel dat de Koran het woord van Allah is. Tegelijkertijd is deze Koran een leidraad voor de Moettaqôen. Allah wijst de juiste weg aan degenen die in Allah en de Koran geloven en die Allah vrezen. De betekenis van Allah vrezen is: Zijn bevelen opvolgen en Zijn verboden vermijden, uit angst voor Zijn (Swt) bestraffing.
De eigenschappen van deze Moettaqôen worden uitgelegd in het derde en vierde vers:
3- ٱلَّذِي نَ يَُؤۡمِنُو نَ بَِٱلۡغ يۡبَِ ويُقِيمُو نَ ٱَلصَّل وٰة “Zij die geloven in het onwaarneembare (het verborgene) en de gebeden verrichten” (al-Baqarah: 3)
Het “onwaarneembare” (ghayb) zijn zaken die niet met de zintuigen waargenomen kunnen worden. Want om ergens over na te kunnen denken, is het nodig dat het bestaan of de werkelijkheid ervan via de zintuigen wordt waargenomen. Bovendien is voorkennis noodzakelijk. Verstand (rede) betekent dus: met behulp van voorkennis en de waarnemingen die via de zintuigen naar de hersenen worden overgebracht, de werkelijkheid begrijpen.
Zo is het geloven in zaken die niet via het verstand waargenomen kunnen worden, een onderdeel van Taqwa. Echter, in deze onwaarneembare (verborgene) zaken wordt geloofd op basis van de Koran, die met verstandelijke bewijzen is vastgesteld. Daarnaast worden zaken die door mutawatir-hadiths (meervoudig en betrouwbaar overgeleverde overleveringen) zijn bevestigd, ook tot het verborgene gerekend. Bijvoorbeeld: de Dag des Oordeels, de opstanding en het bijeenbrengen van de mensen, de afrekening, het Paradijs, de Hel, de zegeningen in het Paradijs,
de bestraffingen in de Hel, de engelen, de djinn, de duivels en soortgelijke zaken. We geloven ook in wat in de mutawatir-hadiths met zekerheid is overgeleverd over het verborgene, zoals het bassin (Hawd) en de voorspraak (shafaa’ah) van de Profeet Mohammed (vrede zij met hem).
Het geloof in het onwaarneembare (ghayb) toont aan in hoeverre een persoon werkelijk in Allah, de Koran en de Boodschapper gelooft. Als iemand oprecht in hen gelooft, dan gelooft hij ook in de berichten die zij over het onwaarneembare hebben gebracht. Want omdat hij met zekerheid met zijn verstand gelooft in hun bestaan, gelooft hij ook dat zij de waarheid spreken. Als iemand twijfelt over zaken van het onwaarneembare, wijst dat erop dat hij in werkelijkheid niet waarlijk gelooft.
De gebeurtenis van de Isra (de nachtreis) was een zaak van het onwaarneembare. Met dit voorval stelde Allah, de Verhevene, de gelovigen op de proef.
Maar degenen die niet met zekerheid geloofden, verlieten de islam. Daarentegen nam het geloof van degenen die oprecht geloofden, zoals Abu Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn), alleen maar toe. De ongelovigen zeiden tegen Abu Bakr: “Jouw metgezel Mohammed (vrede zij met hem) is werkelijk van het rechte pad afgedwaald; hij beweert dat hij in één nacht naar Jeruzalem is gereisd en is teruggekeerd.”
Abu Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) antwoordde: “Als hij dat gezegd heeft, dan is het waar.”
De ongelovigen zeiden: “Hoe kun je zoiets geloven, terwijl het normaal een maand duurt om naar Jeruzalem te reizen en terug te keren?”
Abu Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) antwoordde: “Ik geloof dat openbaring tot Mohammed (vrede zij met hem) komt vanuit de zevende hemel; waarom zou ik dan niet geloven dat hij in één nacht naar Jeruzalem is gereisd en is teruggekeerd?”
Zo voelt de mens dat er een macht bestaat die groter is dan de grenzen van zijn beperkte en korte leven, een kracht die tijd en ruimte overstijgt. Hij begrijpt dat er, voorbij het zichtbare en onzichtbare universum, wezens bestaan die groter zijn dan de schepping zelf, en dat deze wezens voortkomen uit Allah en door Hem tot bestaan zijn gebracht.
Op deze manier blijft de mens ook weg van het bezig zijn met zaken die hij toch niet kan bevatten, en van nutteloze bezigheden. Wat hem toekomt, is om het onwaarneembare — dat boven de vermogens van zijn verstand ligt — over te laten aan een hogere macht, en om te leren wat nodig is van Allah de Verhevene, de Alwetende en de Alwijze, Die het verborgene en het zichtbare kent.
Zo behoort het geloven in het onwaarneembare tot de tekenen van oprecht geloof. Het toont aan dat een persoon werkelijk in Allah, Zijn Boodschapper en de Koran gelooft.
Een van de kenmerken die de eigenschappen van de Moettaqôen weerspiegelt, is het verrichten van het gebed. Het gebed behoort tot de tekenen en vruchten van het geloof. De mens toont elke dag, tijdens de vijf gebedstijden, zijn nederigheid tegenover Allah; hij buigt voor Hem, werpt zich neer in sujud en smeekt tot Hem. Hiervoor reinigt hij zich bovendien met wudu (de kleine rituele wassing) om in reinheid en zuiverheid voor Allah te staan. Wanneer een mens dit doet, toont hij hoe sterk hij in Allah gelooft en hoezeer hij zich aan Hem onderwerpt.
Aangezien hier het onderwerp van reiniging en zuiverheid ter sprake komt, wil ik graag het verschil daartussen verduidelijken. Tahārah (rituele reinheid) wordt bereikt door met zuiver water — dat kleurloos, geurloos is en waarin zich geen enkele onreinheid, toevoeging of vreemde substantie bevindt — bepaalde lichaamsdelen meer dan drie keer te wassen, met de intentie om een daad van aanbidding voor Allah te verrichten.
Normale reiniging daarentegen gebeurt met om het even welk water, ongeacht de kleur of geur ervan. Echter, met gewone reiniging kan men geen aanbidding verrichten; aanbidding wordt uitsluitend verricht met tahārah.
Opnieuw behoort het volgende tot de eigenschappen van de Moettaqôen:
“Zeg: Voorwaar, mijn Heer verruimt het levensonderhoud voor wie Hij wil van Zijn dienaren en Hij beperkt het voor wie Hij wil. En wat jullie ook aan het goede besteden, Hij zal het vergoeden. En Hij is de beste der voorzieners.” (Saba’:39)
Allah de Verhevene schenkt de mens niet alleen zijn levensonderhoud, maar wijst hem ook waar hij dit moet besteden. Want Hij is de Eigenaar van de heerschappij, en Hij is Degene die het levensonderhoud verschaft. Daarom is het ook alleen Hij (Swt) die de mens aanwijst hoe en waar hij zijn toegekende bezit en levensonderhoud dient te besteden.
Als iemand een echte gelovige is, gelooft hij in dit principe. Het is een onderdeel van zijn geloof. Zo zal degene die Allah vreest, alleen besteden op de plaatsen die Allah, de Eigenaar van het bezit, heeft aangewezen. Hij besteedt aan zichzelf, zijn familie, zijn verwanten, vrienden, de behoeftigen, de oproep tot de Islam, de jihad en soortgelijke zaken. Het niet besteden aan deze zaken is echter gierigheid. Gierigheid is haram (verboden). Wie om deze reden gierig is, kan geen echte gelovige zijn. Maar men moet ook voorzichtig zijn met het volgende: een genereus persoon betekent niet iemand die in het wilde weg en in overvloed uitgeeft. Ware vrijgevigheid is alleen het geven aan de personen en zaken die de Shari’ah heeft aangewezen.
Het besteden van geld op verboden manieren, hoe klein ook, wordt beschouwd als verkwisting en verspilling.
Hier willen we de betekenis van rizq (voorziening) verduidelijken. Rizq is alles wat een persoon in zijn bezit heeft. In de taal betekent rizq ‘geven’. Dus alles wat een persoon verkrijgt, wordt rizq genoemd. Zowel het geld verkregen via halal (toegestane) als haram (verboden) middelen wordt als rizq beschouwd. Het verkrijgen van rizq via haram wegen is echter niet toegestaan; het is haram (verboden). Het verkrijgen van rizq op haram manieren is in strijd met Taqwa. Daarom moeten de gelovigen ervoor zorgen dat ze hun bezit op halal manieren verwerven. Alleen op deze manier besteden zij hun geld. Zij erkennen vanaf het begin dat de ware eigenaar van hun rijkdom en bezit Allah de Verhevene is. Ze begrijpen dat de schepper van alles wat ze bezitten niet zijzelf zijn. Alles wat zij hebben, is een gave, een gunst die hun door Allah de Verhevene als rizq is geschonken.
Het verkrijgen van dit geschonken rizq op halal manieren behoort tot hun eigenschappen. Dit kenmerk beschermt hen tegen het vervallen in gierigheid en egoïsme, en leidt hen in plaats daarvan naar vrijgevigheid, liefde en een band van broederschap. Ali ibn Taha (moge Allah tevreden zijn met hem) heeft van Ibn Abbas (moge Allah tevreden zijn met hem) overgeleverd dat de betekenis van het vers:
3-َ ومِمَّا ر زقْن اهُمَْ يَُنفِقُو نَ … “En uit wat Wij hun hebben gegeven, geven zij (in de weg van Allah).”
(al-Baqarah: 3) betekent: “Zij geven hun zakat van hun bezittingen.”
In vers 4 spreekt Allah de Verhevene over de eigenschappen van de Moettaqôen:
4-َ والَّذِي نَ يَُؤْمِنُو نَ بَِ ما أَُنزِ لَ إَِل يْ كَ و ما أَُنزِ لَ مَِن قَ بْلِ كَ “En degenen die geloven in wat aan jou is neergedaald en in wat voor jou werd neergedaald.” (al-Baqarah: 4)
Het geloven in de Koran is een van de fundamenten van het islamitische geloof. Het islamitische geloof, de shari’ah en de methode worden in dit boek (de Koran) uiteengezet. Om een persoon met Taqwa te zijn, is het verplicht de Koran te volgen. Ondanks dat de oude boeken door de Koran zijn opgeheven, moet men geloven dat zij eerder zijn neergedaald. Dit betekent dat de Schepper de mensen niet heeft verwaarloosd; Hij zond altijd boodschappers en met hen boeken, zodat de mensen geen excuses hebben tegenover Allah en, met de laatste Boodschapper, het boek werd neergedaald zodat het aan alle mensen werd overgebracht. Bovendien zouden ze tegenover Allah geen excuses meer hebben. Wat betreft de oude boeken, krijgen we die informatie nu alleen nog via de Koran. Die boeken bestaan niet meer, alleen de Koran vertelt ons erover. Het geloven in de oude boeken is een onderdeel van het geloof in het onwaarneembare (ghayb).
Want het bestaan van die zaken kan op dit moment niet door de rede bewezen worden. In de vervolg van dit vers staat:
4-َ وبِالآخِ رةَِ هَُمَْ يَُوقِنُو نَ …َ “En zij zijn zeker van het Hiernamaals.” (al-Baqarah: 4)
Want de toekomst van de mens is het Hiernamaals. Het Hiernamaals is het uiteindelijke doel. Deze wereld is tijdelijk. Het geloven dat we deze wereld achter ons laten en naar een ander leven overgaan, heeft invloed op het leven van een persoon. Hij denkt altijd aan het Hiernamaals. Want de mens is altijd bezorgd over de toekomst. Maar wanneer hij de waarheid leert, wordt hij gerust en gelukkig. Wanneer een persoon leert dat zijn toekomst met vaste maatstaven gewonnen zal worden, wordt hij nog meer op zijn gemak. Die maatstaven zijn duidelijk: Het is door Taqwa te hebben.
Daarom wordt in de eigenschappen van de Moettaqôen duidelijk gemaakt dat zij zeker geloven in het Hiernamaals. Een van de fundamentele eigenschappen van de gelovigen is het geloven in het Hiernamaals, ondanks dat ze het niet kunnen zien. Deze waarheid leert de mens dat hij niet zonder doel is geschapen, dat hij niet voor niets bestaat, en dat hij niet aan zijn eigen wil is overgelaten in dit wereldse leven. Het idee dat dit wereldse leven slechts een plaats van beproeving is, een doorgang naar het echte, eeuwige leven in het Hiernamaals, is een van de meest opvallende kenmerken van de Moettaqôen. Dit toont aan wie de Moettaqôen zijn en bevestigt dat zij op het juiste pad zijn, zoals vermeld in:
5-َ أُوْل ئِ كَ عل ى هَُدًى مَِِّن رََّبِِّهِمَْ “Zij zijn degenen die de leiding (Hidayah) van hun Heer volgen.” (al-Baqarah: 5)
Hidayah betekent het vinden van de juiste weg. Het is echter zo dat Allah de Verhevene in dit vers niet alle eigenschappen van de Moettaqôen of degenen die op het pad van leiding (hidayah) zijn, heeft vermeld. In andere verzen worden deze eigenschappen uitgebreider besproken. De stijl van de Koran is vaak zo dat een onderwerp in één of enkele verzen in het kort wordt samengevat, maar in andere verzen wordt dit onderwerp uitgebreider behandeld. Soms wordt niet alles verteld in verband met een bepaald onderwerp, en soms wordt er in verband met een ander onderwerp slechts één aspect benadrukt. Wanneer het wordt vermeld dat zij op het pad van hidayah zijn, wordt ook aangegeven:
5-َ ئِ كَ هَُمَُ ٱَلۡمُفۡلِحُو نَ
وأُوْل … “En zij zijn degenen die zeker succes (felah) zullen behalen.” (al-Baqarah: 5)
Felah betekent succes of het behalen van iets. Volgens dit, is de betekenis van het vers: degenen die de beproeving hebben doorstaan, zijn deze. Want de mens werd naar de wereld gestuurd om beproefd te worden. Zo hebben deze mensen de vruchten van hun geloof en goede daden behaald. Dit resultaat is het verkrijgen van de tevredenheid van Allah en het binnengaan van het paradijs.
Wat zij in deze wereld hebben behaald, is geluk. De betekenis van gelukkig zijn of geluk is om in een staat van constante vrede en innerlijke rust te zijn.
Volgens dit zullen de Moettaqôen (degene met taqwâ) zowel in deze wereld als het Hiernamaals in vrede zijn. Ze zullen voortdurend gelukkig zijn. Dit is tenslotte het doel van de mens. En dit kan enkel en alleen worden bereikt door taqwâ.
Ibn Ebu Hatim verhaalt van Ebi Hamza, die zei: “Ik zat bij Ebu Vail toen er iemand kwam die men Ebu Afif noemde; hij behoorde tot de vrienden van Mu’az. Shaqiq ibn Salama zei tegen hem: ‘O Ebu Afif, zou je ons niet iets vertellen over Mu’az ibn Jabal?’ Hij antwoordde: ‘Ja, dat zal ik doen,’ en vervolgde: ‘Ik hoorde Mu’az zeggen: “Op de Dag des Oordeels zullen de mensen op één plaats worden samengebracht. Een roeper zal uitroepen: ‘Waar zijn de Moettaqôen?’ Zij zullen opstaan onder de bescherming van de Barmhartige (ar-Rahman), en Allah, de Verhevene, zal Zich niet voor hen verbergen.” Ik vroeg: ‘Wie zijn de Moettaqôen?’’ Hij zei: ‘Zij zijn degenen die zich hebben afgekeerd van polytheïsme en afgoderij, degenen die oprecht en zuiver (ikhlas) Allah aanbidden. Zij zullen het Paradijs binnengaan.’”

Comments are closed.